My-Newlife Hormoonbalansdieet Bloedonderzoek

Wat betekent de uitslag van My-Newlife Hormoonbalansdieet Bloedonderzoek?

Het Hormoonbalansdieetprogramma van NewLife is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en zal je hormonen weer in balans brengen. Het is gericht op het bereiken van jouw streefgewicht zonder dat je gewicht daarna weer toe neemt. Een disbalans van hormonen veroorzaakt een stofwisselingsprobleem wat resulteert in overgewicht of zwaarlijvigheid.

Kalium

Een verhoogde kaliumconcentratie, dus hoger dan 5,5 mmol/l (hyperkaliëmie) past bij:

  • te veel inname van kalium bijvoorbeeld door vruchten of sappen met een hoog kaliumgehalte
  • te hoge toediening van een vochtinfuus dat veel kalium bevat
  • plotseling of langzaam optredend nierfalen
  • de ziekte van Addison (tekort aan de hormonen cortisol en aldosteron)
  • hypoaldosteronisme (tekort aan het hormoon aldosteron)
  • weefselschade
  • infectie
  • diabetes
  • uitdroging

Hyperkaliëmie kan ook optreden bij sommige patiënten die bepaalde medicijnen slikken, zoals onder andere bloeddrukregulerende medicijnen en kaliumsparende plastabletten.

Een verlaagde kaliumconcentratie, dus lager dan 3,5 mmol/l (hypokaliëmie) past bij:

  • uitdroging
  • overgeven
  • diarree
  • verminderde kaliuminname (zeldzaam)

Bij mensen met suikerziekte kan het kalium dalen na toediening van insuline, met name wanneer de patiënt een tijdje slecht gereguleerd is geweest (langdurig te hoge of te lage bloedglucosewaarde). Wanneer er plastabletten geslikt worden, kan het kaliumgehalte te veel dalen. De dokter zal daarom regelmatig het kalium laten controleren indien plastabletten geslikt worden.

Foutief verhoogd:
Soms stroomt tijdens de bloedafname het bloed te snel of te langzaam in het afnamebuisje. Hierdoor gaan bloedcellen kapot en wordt het kaliumgehalte dat gemeten wordt vals verhoogd. Ook het herhaaldelijk ballen van de vuist of onjuiste behandeling van het bloedbuisje (te warm, te lang onderweg naar het laboratorium, te ruw behandeld) veroorzaakt een vals verhoogde uitslag. Als er getwijfeld wordt of het bloed wel goed is afgenomen kan de dokter vragen om een nieuwe bloedafname. Voordat een eventuele behandeling gestart kan worden, moet de kaliumtest overnieuw gedaan worden.

Natrium (vochtbalans)
Het meeste natrium in het lichaam bevindt zich in het bloedplasma en in de vloeistof in de ruimte rond de cellen. Natrium is voor alle cellen in het lichaam nodig om een normale vochtbalans te handhaven (zie Vochtbalans: Introductie). Natrium speelt een belangrijke rol bij de normale werking van zenuwen en spieren. Natrium wordt via eten en drinken opgenomen en via transpiratie en urine uitgescheiden. Gezonde nieren handhaven een stabiele natriumspiegel in het lichaam door aanpassing van de in de urine uitgescheiden hoeveelheid.

Wanneer inname en verlies van natrium niet in evenwicht zijn, heeft dit invloed op de totale hoeveelheid natrium in het lichaam. Veranderingen in de totale hoeveelheid natrium houden nauw verband met wijzigingen van de hoeveelheid water in het bloed. Verlies van natrium uit het lichaam leidt niet noodzakelijk tot verlaging van de natriumspiegel, maar veroorzaakt wel een daling van het bloedvolume. Wanneer het bloedvolume daalt, daalt ook de bloeddruk, stijgt de hartslag en kan duizeligheid en soms shock optreden.

Omgekeerd stijgt het bloedvolume wanneer het lichaam te veel natrium bevat. Wanneer zich te veel natrium in het lichaam opstapelt, hoopt zich extra vocht op in de ruimte rond de cellen. Als gevolg daarvan zwellen de weefsels op, vooral in de voeten en enkels (oedeem).

Het meeste natrium in het lichaam bevindt zich in het bloedplasma en in de vloeistof in de ruimte rond de cellen. Natrium is voor alle cellen in het lichaam nodig om een normale vochtbalans te handhaven (zie Vochtbalans: Introductie). Natrium speelt een belangrijke rol bij de normale werking van zenuwen en spieren. Natrium wordt via eten en drinken opgenomen en via transpiratie en urine uitgescheiden. Gezonde nieren handhaven een stabiele natriumspiegel in het lichaam door aanpassing van de in de urine uitgescheiden hoeveelheid.

Wanneer inname en verlies van natrium niet in evenwicht zijn, heeft dit invloed op de totale hoeveelheid natrium in het lichaam. Veranderingen in de totale hoeveelheid natrium houden nauw verband met wijzigingen van de hoeveelheid water in het bloed. Verlies van natrium uit het lichaam leidt niet noodzakelijk tot verlaging van de natriumspiegel, maar veroorzaakt wel een daling van het bloedvolume. Wanneer het bloedvolume daalt, daalt ook de bloeddruk, stijgt de hartslag en kan duizeligheid en soms shock optreden.

Omgekeerd stijgt het bloedvolume wanneer het lichaam te veel natrium bevat. Wanneer zich te veel natrium in het lichaam opstapelt, hoopt zich extra vocht op in de ruimte rond de cellen. Als gevolg daarvan zwellen de weefsels op, vooral in de voeten en enkels (oedeem).

Het lichaam bewaakt het bloedvolume voortdurend. Sensoren in het hart, de bloedvaten en de nieren nemen waar wanneer het bloedvolume te hoog wordt en stimuleren de nieren om meer natrium uit te scheiden, zodat het bloedvolume weer normaal wordt. Sensoren in de bloedvaten en de nieren nemen waar wanneer het bloedvolume te laag wordt en zetten een van de mechanismen in werking die leiden tot verhoging van het bloedvolume. Bij een van deze mechanismen zijn de bijnieren betrokken, die het hormoon aldosteron afscheiden. Aldosteron zorgt ervoor dat de nieren natrium vasthouden en kalium uitscheiden. (zie Aandoeningen van de bijnier: Introductie)

Bij een ander mechanisme is de hypofyse betrokken, die antidiuretisch hormoon afscheidt. Antidiuretisch hormoon zorgt ervoor dat de nieren vocht vasthouden. Het vasthouden van natrium en vocht leidt tot verminderde urineproductie, wat uiteindelijk leidt tot een stijging van het bloedvolume.

Het bloedvolume komt nauw overeen met de totale hoeveelheid natrium in het lichaam, die niet rechtstreeks kan worden gemeten door laboratoriumonderzoek, de natriumspiegel kan echter gemakkelijk worden gemeten. Veranderingen in de natriumspiegel corresponderen niet noodzakelijk met veranderingen in de totale hoeveelheid natrium in het lichaam of veranderingen in het bloedvolume en kunnen andere oorzaken hebben.

Natrium te kort
Een te laag natrium in het bloed wordt ook wel een hyponatriëmie genoemd. Tussen de 120 en 135 mmol/l spreekt men van een milde hyponatriëmie, onder de 120 mmol/l van een ernstige. 

De symptomen van een laag natrium zijn oa:

  • hoofdpijn
  • misselijkheid
  • braken
  • verwardheid
  • bewustzijnsdaling
  • insulten
  • ademstilstand
  • hartstilstand

Bij hyponatriëmie is de natriumspiegel te laag. Hyponatriëmie treedt op wanneer het natrium in het lichaam te sterk verdund is. Natrium kan te sterk worden verdund wanneer mensen enorme hoeveelheden water drinken (zoals soms het geval is bij bepaalde psychiatrische stoornissen) of wanneer mensen die in het ziekenhuis zijn opgenomen intraveneus grote hoeveelheden water krijgen toegediend. In beide gevallen overschrijdt de hoeveelheid opgenomen vloeistof de capaciteit van de nieren om de overmaat uit te scheiden. Inname van kleinere hoeveelheden water (soms reeds bij een hoeveelheid van één liter per dag) kan tot hyponatriëmie leiden bij mensen van wie de nieren niet normaal functioneren, bijvoorbeeld mensen met nierinsufficiëntie. Hyponatriëmie komt ook vaak voor bij mensen met hartfalen of levercirrose. Overmatig chronisch vochtverlies, zoals bij chronische diarree, kan ook leiden tot hyponatriëmie.

Een andere oorzaak van hyponatriëmie is een syndroom waarbij de afgifte van antidiuretisch hormoon verstoord is (SIADH, syndrome of inappropriate ADH secretion). Mensen met dit syndroom hebben een lage natriumspiegel doordat de hypofyse te veel antidiuretisch hormoon (ADH) afscheidt. Hyponatriëmie treedt ook op bij mensen met bijnierinsufficiëntie (ziekte van Addison) (zie Aandoeningen van de bijnier: Ziekte van Addison) die daardoor te veel natrium uitscheiden in de urine.

Wanneer de natriumspiegel snel daalt, treden symptomen meestal snel op en zijn ze vaak ernstiger. De hersenen zijn bijzonder gevoelig voor veranderingen in de natriumspiegel. Daardoor treden symptomen als lethargie en verwardheid als eerste op. Wanneer de hyponatriëmie verergert, kunnen spiercontracties en epileptische aanvallen optreden, mogelijk gevolgd door stupor, coma en overlijden. De diagnose van hyponatriëmie wordt gesteld door meting van de natriumspiegel. Het bepalen van de oorzaak van hyponatriëmie is moeilijker en vereist een volledig onderzoek door een arts.

Lichte hyponatriëmie kan worden behandeld door beperking van de vochtinname tot minder dan één liter per dag. Ernstige hyponatriëmie vereist onmiddellijk ingrijpen. Om deze te behandelen verhoogt de arts de natriumspiegel langzaam met geneesmiddelen, intraveneuze vloeistof of soms beide. Te snelle stijging van de natriumspiegel kan leiden tot ernstige en vaak blijvende hersenbeschadiging.

Natrium te hoog
Bij hypernatriëmie is de natriumspiegel te hoog. Het lichaam bevat te weinig water in verhouding tot de hoeveelheid natrium. De natriumspiegel wordt abnormaal hoog wanneer het vochtverlies groter is dan het natriumverlies, zoals het geval is bij uitdroging. Bij de meeste mensen is hypernatriëmie het gevolg van uitdroging.

Hypernatriëmie komt voor bij mensen die te weinig water drinken en bij mensen met diarree, braken, koorts, overmatige transpiratie (vooral bij warm weer) of een nierfunctiestoornis. Hypernatriëmie kan bijvoorbeeld optreden bij diabetes insipidus, waarbij de nieren te veel water uitscheiden als gevolg van een tekort aan ADH. (zie Aandoeningen van de hypofyse: Centrale diabetes insipidus)

Andere oorzaken van hypernatriëmie zijn onder meer hoofdwonden of een neurochirurgische ingreep aan de hypofyse, stoornissen die verband houden met andere elektrolyten (een hoge calciumspiegel of lage kaliumspiegel), sikkelcelziekte en geneesmiddelengebruik (bijvoorbeeld lithium, demeclocycline of vochtafdrijvende middelen).

Hypernatriëmie komt het meest voor bij ouderen, bij wie het dorstgevoel minder snel werkt en minder sterk is dan bij jongeren. Bedlegerige of demente ouderen zijn mogelijk niet in staat te drinken, zelfs als ze dorst hebben. Verder neemt het vermogen van de nieren om urine te concentreren op hogere leeftijd af, zodat ouderen minder goed in staat zijn water vast te houden. Vooral ouderen die vochtafdrijvende middelen (diuretica) gebruiken, die de nieren stimuleren om meer vocht uit te scheiden, lopen kans op hypernatriëmie, vooral bij warm weer of wanneer ze ziek worden en niet genoeg water drinken.

De belangrijkste symptomen van hypernatriëmie zijn het gevolg van een hersenstoornis. Ernstige hypernatriëmie kan leiden tot verwardheid, spiercontracties, epileptische aanvallen, coma en overlijden. De diagnose wordt gesteld door het vaststellen van een hoge natriumspiegel.

Hypernatriëmie wordt behandeld door het ontbrekende vocht aan te vullen. Verdunde vloeistoffen (met water en een kleine hoeveelheid natrium in zorgvuldig aangepaste concentraties) worden intraveneus toegediend, met uitzondering van zeer lichte gevallen. De natriumspiegel wordt zeer langzaam verlaagd, omdat door te snelle correctie van de toestand blijvend hersenletsel kan ontstaan.

Creatinine (nierfunctie) 
Creatinine is een afbraakproduct van creatinefosfaat in het spierweefsel. Het wordt door ons lichaam in een vrij constante hoeveelheid geproduceerd, afhankelijk van de aanwezige hoeveelheid spiermassa. Creatinine wordt volledig door de nieren uit het bloed gefiltreerd en uitgescheiden in de urine. Hierdoor ontstaat een evenwichtsspiegel in ons bloed. Deze evenwichtspiegel is het resultaat van de productiesnelheid in de spieren en de uitscheiding door de nieren. De creatinineconcentratie in het bloed en de uitscheiding van creatinine in de urine vormen samen een maat voor het filtratievermogen van onze nieren. Dit is tevens de maat voor de hoeveelheid functionerend nierweefsel in zijn geheel.

Mannen hebben meestal een hogere concentratie creatinine in hun bloed dan vrouwen. Dat komt omdat zij meer skeletspieren hebben. Doorgaans hebben gespierde mensen een hogere creatinineconcentratie dan minder gespierde mensen. Het normale concentratieniveau ligt meestal tussen de 60 en 120 micromol/liter. Bij een verminderde nierfunctie stijgt het creatinine in ons bloed een klein beetje omdat het aanbod gelijk blijft, terwijl de uitscheiding afneemt.

Onder de Creatinine waarde vindt u ook de GFR (MDRD)
De MDRD-formule voor een schatting van de GFR bij iedere uitslag van een serumkreatinine bij volwassenen vanaf 18 jaar. Op het rapport komt te staan GFR (MDRD) is …ml/min/1,73m2. Het serumkreatinine geeft slechts beperkte informatie over de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR). Daarom wordt vaak een schatting gemaakt van de kreatinineklaring met behulp van de formule van Cockroft en Gault. Deze formule maakt gebruik van leeftijd, geslacht, gewicht en serumkreatinine. De recent ontwikkelde 4-punts MDRD-formule schat de werkelijke GFR. De formule, die is gebaseerd op data van de Modification of Diet in Renal Disease Study, maakt ook gebruik van leeftijd, geslacht en serumkreatinine, maar niet van het gewicht. De nierstichting in Nederland, Engeland en Amerika bevelen de MDRD-formule aan om vroegtijdig nierfunctiestoornissen op te sporen.

De formule ziet er als volgt uit: GFR (MDRD) (ml/min/1,73 m2) = 186 X (serumkreatinine (umol/l) / 88,4)-1,154 X leeftijd (in jaren)–0,203 X 0,742 (indien vrouw). Bent u van het negroïde ras dan moet u zelf de geschatte GFR vermenigvuldigen met 1,21. 

De in onze land gehanteerde referentiewaarden zijn:

                            Mannen                                          Vrouwen

 GFR (MDRD)|    >90 ml/min/1,73 m2    >80 ml/min/1,73 m2

Bij een GFR

Voor wie niet? 
De MDRD-formule is niet gekalibreerd voor:

  • mensen jonger dan 18 jaar
  • mensen met een sterk afwijkend lichaamsoppervlak
  • etnische groeperingen anders dan het blanke of negroïde ras
  • patiënten met spierziekten, paraplegie of quadriplegie
  • patiënten met acute nierinsufficiëntie
  • ondervoede mensen
  • mensen met een vegetarisch dieet
  • zwangeren

Gamma-GT
Een licht verhoogde gamma-GT waarde heeft meestal te maken met gebruik van alcohol en/of medicijnen, leververvetting en extreem overgewicht. Een sterk verhoogde gamma-GT waarde wijst op alcoholmisbruik of een belemmerde afvoer van galvloeistof. Dit kan veroorzaakt worden door galstenen, een vernauwing of afwijking aan de galwegen. Bij de meeste mensen die gezond zijn en geen leverafwijking hebben, ligt de GGT-waarde in het gebied van de normale waarden. 

Licht verhoogd:
Kleine alcoholconsumpties kunnen een kortdurende (24 uur) verhoging van de GGT veroorzaken. Roken geeft ook een stijging van de GGT. Bij vrouwen neemt de GGT met de leeftijd toe, niet bij mannen. De GGT is bij mannen hoger dan bij vrouwen. Ook het ras is van invloed; bij negroïden is de GGT ongeveer 2 maal hoger dan bij Kaukasiers.

Sterk verhoogd:
Deze uitslagen geven aan dat er iets aan de hand is met de lever, maar uit de GGT is niet af te leiden wat er mis is. Hoge waarden kunnen ook passen bij hartproblemen, alcoholproblemen, medicijngebruik (allerlei soorten). Na stoppen met alcohol kan de GGT nog wel een maand, of langer, verhoogd zijn.

Eiwit totaal

Verhoogd:
Een licht verhoogde waarde voor totaal eiwit zou kunnen wijzen op uitdroging. Een andere oorzaak is een te grote aanmaak van één of meerdere soorten immunoglobulinen. Bij een sterke verhoging moet nader onderzoek uitwijzen wat de oorzaak is. Vaak zal in eerste instantie de hoeveelheid van afzonderlijke eiwitten worden gemeten (albumine, IgG, IgM en IgA). Bij een hoge concentratie immunoglobulinen (Ig's) zal de dokter vaak een M-proteïne-onderzoek aanvragen om na te gaan om welke immunoglobulinen het gaat. Een hoge concentratie immunoglobulinen kan het gevolg zijn van leverziekten (cirrose) en de ziekte van Kahler (plasmacelwoekering).

Verlaagd:
Een verlaagde waarde komt vaak voor bij eiwitverlies als gevolg van nierproblemen, bijvoorbeeld na een nierontsteking, als de darmen niet goed functioneren of bij ernstige verbrandingen. Ook te lage eiwitinname via de voeding (bijvoorbeeld door anorexia) kan leiden tot een laag totaal eiwitgehalte. Een te lage hoeveelheid albumine wordt vaak veroorzaakt door een verstoorde albumineproductie door een leverziekte. Daarnaast komt het voor dat er te weinig albumine in het bloed aanwezig is omdat het eiwit lekt naar de omliggende weefsels. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij een shock of bij een ernstige infectie. Na het drinken van (te) grote hoeveelheden water kan het totaal eiwitgehalte verlaagd zijn als gevolg van verdunning van het bloed.

Glucose 
Het bloed glucose is de hoeveelheid suiker die op het moment van testen in het bloed is terug te vinden. Het wordt gebruikt om hyperglycemie en hypoglycemie (door mensen met suikerziekte vaak een hypo genoemd) aan te tonen. Hiermee wordt de ziekte diabetes aangetoond. Bloed glucose waarden kunnen op elk tijdstip worden gemeten. Soms is men geïnteresseerd in de bloed glucose waarden na een maaltijd of juist tijdens het vasten. 

Mocht uw Glucose te hoog zijn, dan adviseren wij HbA1C te meten, dit is een test die naar de gemiddelde waarde van de afgelopen maanden kijkt, in plaats van het tijdstip waarop het bloed geprikt wordt.

TSH Schildklier

Verhoogd:
Een verhoogde TSH, dus hoger dan 5,0 mE/L, betekent meestal dat de schildklier te weinig schildklierhormoon maakt (‘trage schildklier' oftewel hypothyreoïdie). De hypofyse krijgt meestal wel het signaal om meer TSH te maken, en dat gebeurt, maar vervolgens is de schildklier niet goed in staat om te reageren op TSH en extra schildklierhormonen aan te maken. In zeldzame gevallen komt het voor dat de hypofyse niet goed functioneert en daardoor te veel TSH maakt. Bij een patiënt die behandeld wordt met synthetisch schildklierhormoon betekent een hoge TSH dat de patiënt te weinig schildklier hormoon krijgt.

Verlaagd:
Een lage TSH, dus een uitslag lager dan 0,35 mE/L, betekent meestal een overactieve schildklier (oftewel hyperthyreoïdie) of een patiënt die te veel schildklierhormoon toegediend krijgt. Zeldzaam is een afwijking van de hypofyse waarbij er te weinig TSH gemaakt wordt. Wanneer het TSH te hoog of te laag is, betekent dit dat de afgifte van schildklierhormoon niet goed is. Om daar de precieze oorzaak van te achterhalen, is verder onderzoek nodig. Een onderdeel van dit onderzoek bestaat uit het meten van de schildklierhormoon (meestal betreft dit alleen het vrije T4).

Cholesterol
De gewenste hoeveelheid cholesterol is 5,0 mmol/l of lager. Hierbij is het risico op hart- en vaatziekten niet verhoogd.

Licht verhoogd:
Bij een cholesterol tussen 5 mmol/l en 6,5 mmol/l is het risico op hart- en vaatziekten licht verhoogd. Op basis van een lipidenprofiel kan worden onderzocht hoeveel ‘goed' (HDL) en ‘slecht' (LDL) cholesterol in het bloed aanwezig is. Afhankelijk van dat onderzoek wordt bepaald of (en welke) behandeling nodig is.

Verhoogd:
Een cholesterol boven 6,5 mmol/l verhoogt het risico op hart- en vaatziekten. Op basis van een lipidenprofiel en andere tests kan de oorzaak van het hoge cholesterol verder worden onderzocht. Als de oorzaak bekend is zal een passende behandeling worden voorgeschreven. Verhoogd cholesterol komt ook vaak voor bij patiënten die behandeld worden en die nog niet de streefwaarde hebben bereikt. De streefwaarde wordt meestal vastgesteld op basis van het LDL-cholesterol.

http://www.hartstichting.nl/risicofactoren/hoog_cholesterol/wanneer_te_hoog/

Van nature schommelt het cholesterolgehalte. Een hoge waarde kan een uitschieter zijn.  Het is verstandig om deze waarden regelmatig te laten meten.

Patiënten met hart- en vaatziekten en/of diabetes type 2 hebben extra veel belang bij een laag cholesterolgehalte. Voor deze patiënten zijn daarom strengere streefwaarden opgesteld, namelijk een LDL-cholesterol van minimaal onder de 2,5 mmol/l en een totaal cholesterol van minder dan 4,5 mmol/l.

Beschikbare consulten:
-Telefonisch consult HelloDoc

Place comment