Ketoservices Basis Screening

Wat betekent de uitslag van Ketoservices Basis Screening?

xxx

HbA1c
Internationaal heeft men besloten de weergave van de HbA1c waarde uit te drukken als mmol HbA1c/molHb. Dit heeft tot gevolg dat de getallen die tot april 2010 gebruikelijk waren veel hoger worden, daarom ziet u een oude en een nieuwe eenheid met bijbehorende referentie. 

Verlaagd:
Als de HbA1c-waarde beneden de streefwaarde ligt, dan betekent dit dat de ziekte waarschijnlijk goed onder controle is. Bij de aanwezigheid van een abnormaal type hemoglobine, bijvoorbeeld een sikkelcelziekte, kan een te hoge of te lageHbA1c-waarde worden gemeten. Soms is een verlaagde HbA1c geen indicatie voor een goede glucosecontrole maar het gevolg van hemolyse (het kapot gaan van rode bloedcellen) of een bloeding.

Verhoogd: 
Als de waarde boven de 53 mmol/mol stijgt, bestaat het risico dat de patiënt op lange(re) termijn complicaties ontwikkelt als gevolg van een te hoge bloedsuikerspiegel. Het gaat om afwijkingen aan de ogen en de nieren, beschadiging van de zenuwen en hart- en vaatproblemen. Soms is een te hoge HbA1c-waarde het gevolg van ijzergebrek. Een waarde boven 75 mmol/mol, wordt beschouwd als sterk verhoogd.

Natrium (vochtbalans)
Het meeste natrium in het lichaam bevindt zich in het bloedplasma en in de vloeistof in de ruimte rond de cellen. Natrium is voor alle cellen in het lichaam nodig om een normale vochtbalans te handhaven (zie Vochtbalans: Introductie). Natrium speelt een belangrijke rol bij de normale werking van zenuwen en spieren. Natrium wordt via eten en drinken opgenomen en via transpiratie en urine uitgescheiden. Gezonde nieren handhaven een stabiele natriumspiegel in het lichaam door aanpassing van de in de urine uitgescheiden hoeveelheid.

Wanneer inname en verlies van natrium niet in evenwicht zijn, heeft dit invloed op de totale hoeveelheid natrium in het lichaam. Veranderingen in de totale hoeveelheid natrium houden nauw verband met wijzigingen van de hoeveelheid water in het bloed. Verlies van natrium uit het lichaam leidt niet noodzakelijk tot verlaging van de natriumspiegel, maar veroorzaakt wel een daling van het bloedvolume. Wanneer het bloedvolume daalt, daalt ook de bloeddruk, stijgt de hartslag en kan duizeligheid en soms shock optreden.

Omgekeerd stijgt het bloedvolume wanneer het lichaam te veel natrium bevat. Wanneer zich te veel natrium in het lichaam opstapelt, hoopt zich extra vocht op in de ruimte rond de cellen. Als gevolg daarvan zwellen de weefsels op, vooral in de voeten en enkels (oedeem).

Het meeste natrium in het lichaam bevindt zich in het bloedplasma en in de vloeistof in de ruimte rond de cellen. Natrium is voor alle cellen in het lichaam nodig om een normale vochtbalans te handhaven (zie Vochtbalans: Introductie). Natrium speelt een belangrijke rol bij de normale werking van zenuwen en spieren. Natrium wordt via eten en drinken opgenomen en via transpiratie en urine uitgescheiden. Gezonde nieren handhaven een stabiele natriumspiegel in het lichaam door aanpassing van de in de urine uitgescheiden hoeveelheid.

Wanneer inname en verlies van natrium niet in evenwicht zijn, heeft dit invloed op de totale hoeveelheid natrium in het lichaam. Veranderingen in de totale hoeveelheid natrium houden nauw verband met wijzigingen van de hoeveelheid water in het bloed. Verlies van natrium uit het lichaam leidt niet noodzakelijk tot verlaging van de natriumspiegel, maar veroorzaakt wel een daling van het bloedvolume. Wanneer het bloedvolume daalt, daalt ook de bloeddruk, stijgt de hartslag en kan duizeligheid en soms shock optreden.

Omgekeerd stijgt het bloedvolume wanneer het lichaam te veel natrium bevat. Wanneer zich te veel natrium in het lichaam opstapelt, hoopt zich extra vocht op in de ruimte rond de cellen. Als gevolg daarvan zwellen de weefsels op, vooral in de voeten en enkels (oedeem).

Het lichaam bewaakt het bloedvolume voortdurend. Sensoren in het hart, de bloedvaten en de nieren nemen waar wanneer het bloedvolume te hoog wordt en stimuleren de nieren om meer natrium uit te scheiden, zodat het bloedvolume weer normaal wordt. Sensoren in de bloedvaten en de nieren nemen waar wanneer het bloedvolume te laag wordt en zetten een van de mechanismen in werking die leiden tot verhoging van het bloedvolume. Bij een van deze mechanismen zijn de bijnieren betrokken, die het hormoon aldosteron afscheiden. Aldosteron zorgt ervoor dat de nieren natrium vasthouden en kalium uitscheiden. (zie Aandoeningen van de bijnier: Introductie)

Bij een ander mechanisme is de hypofyse betrokken, die antidiuretisch hormoon afscheidt. Antidiuretisch hormoon zorgt ervoor dat de nieren vocht vasthouden. Het vasthouden van natrium en vocht leidt tot verminderde urineproductie, wat uiteindelijk leidt tot een stijging van het bloedvolume.

Het bloedvolume komt nauw overeen met de totale hoeveelheid natrium in het lichaam, die niet rechtstreeks kan worden gemeten door laboratoriumonderzoek, de natriumspiegel kan echter gemakkelijk worden gemeten. Veranderingen in de natriumspiegel corresponderen niet noodzakelijk met veranderingen in de totale hoeveelheid natrium in het lichaam of veranderingen in het bloedvolume en kunnen andere oorzaken hebben.

Natrium te kort
Een te laag natrium in het bloed wordt ook wel een hyponatriëmie genoemd. Tussen de 120 en 135 mmol/l spreekt men van een milde hyponatriëmie, onder de 120 mmol/l van een ernstige. 

De symptomen van een laag natrium zijn oa:

  • hoofdpijn
  • misselijkheid
  • braken
  • verwardheid
  • bewustzijnsdaling
  • insulten
  • ademstilstand
  • hartstilstand

Bij hyponatriëmie is de natriumspiegel te laag. Hyponatriëmie treedt op wanneer het natrium in het lichaam te sterk verdund is. Natrium kan te sterk worden verdund wanneer mensen enorme hoeveelheden water drinken (zoals soms het geval is bij bepaalde psychiatrische stoornissen) of wanneer mensen die in het ziekenhuis zijn opgenomen intraveneus grote hoeveelheden water krijgen toegediend. In beide gevallen overschrijdt de hoeveelheid opgenomen vloeistof de capaciteit van de nieren om de overmaat uit te scheiden. Inname van kleinere hoeveelheden water (soms reeds bij een hoeveelheid van één liter per dag) kan tot hyponatriëmie leiden bij mensen van wie de nieren niet normaal functioneren, bijvoorbeeld mensen met nierinsufficiëntie. Hyponatriëmie komt ook vaak voor bij mensen met hartfalen of levercirrose. Overmatig chronisch vochtverlies, zoals bij chronische diarree, kan ook leiden tot hyponatriëmie.

Een andere oorzaak van hyponatriëmie is een syndroom waarbij de afgifte van antidiuretisch hormoon verstoord is (SIADH, syndrome of inappropriate ADH secretion). Mensen met dit syndroom hebben een lage natriumspiegel doordat de hypofyse te veel antidiuretisch hormoon (ADH) afscheidt. Hyponatriëmie treedt ook op bij mensen met bijnierinsufficiëntie (ziekte van Addison) (zie Aandoeningen van de bijnier: Ziekte van Addison) die daardoor te veel natrium uitscheiden in de urine.

Wanneer de natriumspiegel snel daalt, treden symptomen meestal snel op en zijn ze vaak ernstiger. De hersenen zijn bijzonder gevoelig voor veranderingen in de natriumspiegel. Daardoor treden symptomen als lethargie en verwardheid als eerste op. Wanneer de hyponatriëmie verergert, kunnen spiercontracties en epileptische aanvallen optreden, mogelijk gevolgd door stupor, coma en overlijden. De diagnose van hyponatriëmie wordt gesteld door meting van de natriumspiegel. Het bepalen van de oorzaak van hyponatriëmie is moeilijker en vereist een volledig onderzoek door een arts.

Lichte hyponatriëmie kan worden behandeld door beperking van de vochtinname tot minder dan één liter per dag. Ernstige hyponatriëmie vereist onmiddellijk ingrijpen. Om deze te behandelen verhoogt de arts de natriumspiegel langzaam met geneesmiddelen, intraveneuze vloeistof of soms beide. Te snelle stijging van de natriumspiegel kan leiden tot ernstige en vaak blijvende hersenbeschadiging.

Natrium te hoog
Bij hypernatriëmie is de natriumspiegel te hoog. Het lichaam bevat te weinig water in verhouding tot de hoeveelheid natrium. De natriumspiegel wordt abnormaal hoog wanneer het vochtverlies groter is dan het natriumverlies, zoals het geval is bij uitdroging. Bij de meeste mensen is hypernatriëmie het gevolg van uitdroging.

Hypernatriëmie komt voor bij mensen die te weinig water drinken en bij mensen met diarree, braken, koorts, overmatige transpiratie (vooral bij warm weer) of een nierfunctiestoornis. Hypernatriëmie kan bijvoorbeeld optreden bij diabetes insipidus, waarbij de nieren te veel water uitscheiden als gevolg van een tekort aan ADH. (zie Aandoeningen van de hypofyse: Centrale diabetes insipidus)

Andere oorzaken van hypernatriëmie zijn onder meer hoofdwonden of een neurochirurgische ingreep aan de hypofyse, stoornissen die verband houden met andere elektrolyten (een hoge calciumspiegel of lage kaliumspiegel), sikkelcelziekte en geneesmiddelengebruik (bijvoorbeeld lithium, demeclocycline of vochtafdrijvende middelen).

Hypernatriëmie komt het meest voor bij ouderen, bij wie het dorstgevoel minder snel werkt en minder sterk is dan bij jongeren. Bedlegerige of demente ouderen zijn mogelijk niet in staat te drinken, zelfs als ze dorst hebben. Verder neemt het vermogen van de nieren om urine te concentreren op hogere leeftijd af, zodat ouderen minder goed in staat zijn water vast te houden. Vooral ouderen die vochtafdrijvende middelen (diuretica) gebruiken, die de nieren stimuleren om meer vocht uit te scheiden, lopen kans op hypernatriëmie, vooral bij warm weer of wanneer ze ziek worden en niet genoeg water drinken.

De belangrijkste symptomen van hypernatriëmie zijn het gevolg van een hersenstoornis. Ernstige hypernatriëmie kan leiden tot verwardheid, spiercontracties, epileptische aanvallen, coma en overlijden. De diagnose wordt gesteld door het vaststellen van een hoge natriumspiegel.

Hypernatriëmie wordt behandeld door het ontbrekende vocht aan te vullen. Verdunde vloeistoffen (met water en een kleine hoeveelheid natrium in zorgvuldig aangepaste concentraties) worden intraveneus toegediend, met uitzondering van zeer lichte gevallen. De natriumspiegel wordt zeer langzaam verlaagd, omdat door te snelle correctie van de toestand blijvend hersenletsel kan ontstaan.

Kalium

Een verhoogde kaliumconcentratie, dus hoger dan 5,5 mmol/l (hyperkaliëmie) past bij:

  • te veel inname van kalium bijvoorbeeld door vruchten of sappen met een hoog kaliumgehalte
  • te hoge toediening van een vochtinfuus dat veel kalium bevat
  • plotseling of langzaam optredend nierfalen
  • de ziekte van Addison (tekort aan de hormonen cortisol en aldosteron)
  • hypoaldosteronisme (tekort aan het hormoon aldosteron)
  • weefselschade
  • infectie
  • diabetes
  • uitdroging

Hyperkaliëmie kan ook optreden bij sommige patiënten die bepaalde medicijnen slikken, zoals onder andere bloeddrukregulerende medicijnen en kaliumsparende plastabletten.

Een verlaagde kaliumconcentratie, dus lager dan 3,5 mmol/l (hypokaliëmie) past bij:

  • uitdroging
  • overgeven
  • diarree
  • verminderde kaliuminname (zeldzaam)

Bij mensen met suikerziekte kan het kalium dalen na toediening van insuline, met name wanneer de patiënt een tijdje slecht gereguleerd is geweest (langdurig te hoge of te lage bloedglucosewaarde). Wanneer er plastabletten geslikt worden, kan het kaliumgehalte te veel dalen. De dokter zal daarom regelmatig het kalium laten controleren indien plastabletten geslikt worden.

Foutief verhoogd:
Soms stroomt tijdens de bloedafname het bloed te snel of te langzaam in het afnamebuisje. Hierdoor gaan bloedcellen kapot en wordt het kaliumgehalte dat gemeten wordt vals verhoogd. Ook het herhaaldelijk ballen van de vuist of onjuiste behandeling van het bloedbuisje (te warm, te lang onderweg naar het laboratorium, te ruw behandeld) veroorzaakt een vals verhoogde uitslag. Als er getwijfeld wordt of het bloed wel goed is afgenomen kan de dokter vragen om een nieuwe bloedafname. Voordat een eventuele behandeling gestart kan worden, moet de kaliumtest overnieuw gedaan worden.

Cholesterol
De gewenste hoeveelheid cholesterol is 5,0 mmol/l of lager. Hierbij is het risico op hart- en vaatziekten niet verhoogd.

Licht verhoogd:
Bij een cholesterol tussen 5 mmol/l en 6,5 mmol/l is het risico op hart- en vaatziekten licht verhoogd. Op basis van een lipidenprofiel kan worden onderzocht hoeveel ‘goed' (HDL) en ‘slecht' (LDL) cholesterol in het bloed aanwezig is. Afhankelijk van dat onderzoek wordt bepaald of (en welke) behandeling nodig is.

Verhoogd:
Een cholesterol boven 6,5 mmol/l verhoogt het risico op hart- en vaatziekten. Op basis van een lipidenprofiel en andere tests kan de oorzaak van het hoge cholesterol verder worden onderzocht. Als de oorzaak bekend is zal een passende behandeling worden voorgeschreven. Verhoogd cholesterol komt ook vaak voor bij patiënten die behandeld worden en die nog niet de streefwaarde hebben bereikt. De streefwaarde wordt meestal vastgesteld op basis van het LDL-cholesterol.

http://www.hartstichting.nl/risicofactoren/hoog_cholesterol/wanneer_te_hoog/

Van nature schommelt het cholesterolgehalte. Een hoge waarde kan een uitschieter zijn.  Het is verstandig om deze waarden regelmatig te laten meten.

Patiënten met hart- en vaatziekten en/of diabetes type 2 hebben extra veel belang bij een laag cholesterolgehalte. Voor deze patiënten zijn daarom strengere streefwaarden opgesteld, namelijk een LDL-cholesterol van minimaal onder de 2,5 mmol/l en een totaal cholesterol van minder dan 4,5 mmol/l.

HDL
HDL-cholesterol is “goed” cholesterol en daarom is een hoge HDL-waarde beter dan een lage. Een HDL lager dan 1,04 mmol/L wordt beschouwd als een hoger risico op hart- en vaatziekten. Waarden tussen 1,04 en 1,55 mmol/L betekenen in het algemeen een matig risico en waarden boven 1,55 wijzen op een laag risico op hart- en vaatziekten. Het is gebruikelijk om te kijken naar de verhouding tussen totaal cholesterol en HDL-cholesterol. Deze verhouding moet kleiner zijn dan 5, maar kleiner dan 3,5 is het best. Het is echter van groot belang om bij de beoordeling van deze verhouding ook te kijken naar de uitkomsten van de afzonderlijke tests. Voor een juiste interpretatie is overleg met de huisarts nodig. Recente ontwikkelingen laten zien dat niet alleen de concentratie van het HDL van belang is, maar ook de werkzaamheid van het HDL-deeltje. Het komt voor dat de cholesterol verlaagd is bij ziekte, een paar dagen na een hartaanval of bij stress. Bij zwangerschap is de HDL-cholesterol dikwijls afwijkend (hoger of lager) ten opzichte van de normale situatie. Daarom is het beter om de test minimaal 6 weken na de zwangerschap uit te voeren.

Een hoog HDL-cholesterol is gunstig en een hoog LDL-cholesterol en een hoog triglyceridengehalte is ongunstig. HDL-cholesterol zorgt voor transport van cholesterol vanuit de vaatwand naar de lever. Hoe hoger het HDL-cholesterol, des te beter is de afvoer van overtollig cholesterol naar de lever.

LDL 
De test meet de hoeveelheid LDL-cholesterol in het bloed. LDL behoort tot de groep van de zogenaamde lipoproteïnen, die het transport van vetten - zoals cholesterol en triglyceriden - in het lichaam verzorgen. LDL transporteert voornamelijk cholesterol van het maag-darmkanaal naar de vaatwand. Verhoogde LDL-cholesterol concentraties zijn onwenselijk omdat daardoor cholesterol wordt afgezet op de wanden van de bloedvaten. Dit kan leiden tot een stugge vaatwand, een verminderde bloeddoorstroming en zelfs tot verstopping van het bloedvat. Zo kunnen hart- en vaatziekten ontstaan, die kunnen leiden tot een hartaanval of een beroerte. LDL-cholesterol wordt ook wel het 'slechte' cholesterol genoemd. 

Bij de meeste gezonde mensen ligt de waarde van LDL cholesterol tussen de 2,0 en 4,5 mmol/l. De streefwaarde voor LDL-cholesterol is echter kleiner dan 3,0 mmol/l. Van alle vormen van cholesterol wordt LDL-cholesterol beschouwd als de belangrijkste risicofactor voor het veroorzaken van hart- en vaatziekten.  

Een aangepast dieet en meer beweging (voor degenen die er een zittend bestaan op nahouden) kunnen je cholesterolwaarden na verloop van tijd weer verbeteren.

LDL/HDL-risico index 

  • Als de ratio LDL/HDL kleiner is dan 2,5 heeft u een laag risico op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten.
  • Bij een ratio LDL/HDL groter dan 4.0 heeft u een hoog risico.

Triglyceriden 
Triglyceriden zijn vetten in het bloed die door het lichaam als energiebron gebruikt worden. Als uw triglyceriden verhoogd zijn, kan dit het proces van aderverkalking versnellen en uiteindelijk zelfs hart- en vaatziekten veroorzaken. Het is daarom belangrijk om uw triglyceriden waarden laag te houden. 

Zie ook:
http://www.cholesterolvoorlichting.nl/te-hoog-cholesterol/triglyceriden-waarden-verlagen

Suggesties bij het verlagen van uw triglyceriden.

  • Verhoog gebruik van enkelvoudig onverzadigde vetzuren (bijv. olijfolie, koolzaadolie, zonnebloemolie) ter vervanging van slechte
         vetten
  • Zorg dat u voldoende vitamine C binnenkrijgt
  • Vermijd geraffineerde koolhydraten zoals suiker
  • Drink minder alcohol
  • Geschikte voedingsmiddelen zijn bijvoorbeeld: Avocado, Blauwe druif, Linzen, Notenolie, Olijfolie, Pijnboom pitten, Pompoen olie
         of -pitten, Prei, Knoflook, Lente ui, Lijnzaad, Sesam pasta of -zaad, Shi take, Soja, Soja yoghurt, Taugé, Vis, Walnoten, Witte bonen.

Glucose 
Het bloed glucose is de hoeveelheid suiker die op het moment van testen in het bloed is terug te vinden. Het wordt gebruikt om hyperglycemie en hypoglycemie (door mensen met suikerziekte vaak een hypo genoemd) aan te tonen. Hiermee wordt de ziekte diabetes aangetoond. Bloed glucose waarden kunnen op elk tijdstip worden gemeten. Soms is men geïnteresseerd in de bloed glucose waarden na een maaltijd of juist tijdens het vasten. 

Mocht uw Glucose te hoog zijn, dan adviseren wij HbA1C te meten, dit is een test die naar de gemiddelde waarde van de afgelopen maanden kijkt, in plaats van het tijdstip waarop het bloed geprikt wordt.

Leverfunctie Referentiewaarden
Bij gezonde mensen vallen de waarden van de leverfuncties binnen normale grenzen. Deze normale grenzen worden de referentiewaarden genoemd. Abnormale leverfuncties kunnen een eerste aanwijzing zijn in de richting van een leverziekte. In het beginstadium van een leverziekte zijn er meestal  nog geen lichamelijke klachten, terwijl de leverfuncties al wel veranderd zijn. Dit heeft te maken met de grote reservecapaciteit van de lever. Lichamelijke klachten treden hierdoor pas op wanneer de lever al behoorlijk beschadigd is.

De mate van de verhoging en de verhouding tussen de verschillende leverfuncties geven een aanwijzing in de richting van de soort leveraandoening. Om een definitieve diagnose te stellen is aanvullend onderzoek vaak noodzakelijk

Afwijkende leverfuncties
Veranderde leverfuncties wijzen niet altijd op een leveraandoening. Het kan ook veroorzaakt worden door alcoholgebruik, medicijngebruik, ondervoeding, ernstig overgewicht en erg vet eten. In eerste instantie onderneemt een arts bij licht verhoogde waardes daarom vaak nog niets. De arts zal u adviezen geven over gezonde voeding, (over)gewicht, alcohol- en medicijngebruik. Mogelijk kunt u overstappen naar andere medicijnen, die minder schadelijk zijn voor de lever. In veel gevallen worden de leverfuncties vanzelf weer normaal als u zich houdt aan de adviezen van de arts. Het is verstandig om binnen enkele maanden opnieuw bloedonderzoek te doen. 

Gamma-GT
Een licht verhoogde gamma-GT waarde heeft meestal te maken met gebruik van alcohol en/of medicijnen, leververvetting en extreem overgewicht. Een sterk verhoogde gamma-GT waarde wijst op alcoholmisbruik of een belemmerde afvoer van galvloeistof. Dit kan veroorzaakt worden door galstenen, een vernauwing of afwijking aan de galwegen. Bij de meeste mensen die gezond zijn en geen leverafwijking hebben, ligt de GGT-waarde in het gebied van de normale waarden. 

Licht verhoogd:
Kleine alcoholconsumpties kunnen een kortdurende (24 uur) verhoging van de GGT veroorzaken. Roken geeft ook een stijging van de GGT. Bij vrouwen neemt de GGT met de leeftijd toe, niet bij mannen. De GGT is bij mannen hoger dan bij vrouwen. Ook het ras is van invloed; bij negroiden is de GGT ongeveer 2 maal hoger dan bij Kaukasiers.

Sterk verhoogd:
Deze uitslagen geven aan dat er iets aan de hand is met de lever, maar uit de GGT is niet af te leiden wat er mis is. Hoge waarden kunnen ook passen bij hartproblemen, alcoholproblemen, medicijngebruik (allerlei soorten). Na stoppen met alcohol kan de GGT nog wel een maand, of langer, verhoogd zijn.

ASAT
ASAT (=Aspartaat Aminotransferase) is een leverenzym dat betrokken is bij de aanmaak van eiwitten. Een verhoogd ASAT past onder meer bij leverschade, een leverontsteking (hepatitis) of schade aan de spieren. Indien ASAT meer is verhoogd dan ALAT duidt dit vaak op een toxische (vergiftiging) in plaats van virus (b.v. hepatitis A, B of C) als oorzaak.

Normaal:
Bij gezonde mensen (zonder leverproblemen en geen spierschade) is de hoeveelheid ASAT minder dan 35 U/l.

Licht verhoogd:
Een lichte verhoging (in de regel een uitslag

Injecties in de spieren kunnen de ASAT-waarden verhogen, net zoals te uitgebreide spieroefeningen. Gebruik van medicijnen of drugs kunnen ook de aanmaak van ASAT beïnvloeden, zodat hogere waarden worden gevonden. De arts moet voor een juiste interpretatie daarom altijd weten welke omstandigheden voor de patiënt gelden.

Sterk verhoogd:
Sterk verhoogde ASAT-waarden (in de regel een uitslag >250 U/l) komen voor bij leverontstekingen (hepatitiden), al dan niet veroorzaakt door een virus. De hoge waarden kunnen maanden aanhouden.

Verlaagd:
Bij zwangerschap kan de ASAT-waarde verlaagd zijn. 

ALAT
Het bloedonderzoek naar alanine aminotransferase (ALAT) wordt gebruikt om leverbeschadiging te detecteren. 

Verhoogde ALAT waarde kan duiden op veen leverstoornis zoals met kenmerken als: vermoeidheid, verminderde eetlust, misselijkheid, braken, opgezette buik, geelzucht, donkere urine of een lichte ontlasting. Daarnaast wordt de test aangevraagd bij mensen die mogelijk het hepatitis-virus hebben opgelopen of bij alcoholisten.

Urinezuur

Waarom deze test?
Om gewrichtsontstekingen (jicht) op te sporen en te vervolgen, bij de verdenking op aangeboren stofwisselingsziekten, bij de verdenking op bloedcelkanker (leukemieën) en om bij behandeling van kanker de werking van chemotherapie en bestraling te controleren.

Wat wordt getest?
De test meet de hoeveelheid urinezuur in bloed. Urinezuur komt in de bloedsomloop door de vertering van voedsel en door de afbraak van cellen in het lichaam. Urinezuur wordt gevormd bij de afbraak van cellen en dan met name door de afbraak van het erfelijk materiaal (DNA) in de cel. Het DNA wordt via purines afgebroken tot urinezuur. Het meeste urinezuur wordt via de nieren met de urine verwijderd; een deel van het urinezuur verlaat het lichaam met de ontlasting.

Als er urinezuur wordt geproduceerd en niet goed kan worden uitgescheiden, kan het zich ophopen in het lichaam. In een klein percentage van de patiënten kan dat leiden tot vorming van kristallen in de gewrichten. Hierdoor kunnen gewrichten ontsteken, dit wordt ook wel jicht genoemd. Urinezuur kan ook aanleiding geven tot de vorming van nierstenen.

Bij een snelle afbraak van lichaamscellen, bijvoorbeeld bij psoriasis, bij bepaalde vormen van leukemie, behandeling van kanker met chemotherapie of bestraling wordt er meer urinezuur 

Wanneer wordt deze test gedaan?
De urinezuurtest wordt vaak aangevraagd om een verklaring te vinden voor klachten van jicht. Een verhoogde uitslag kan de diagnose ondersteunen. De test is echter niet specifiek voor jicht, het komt namelijk ook voor bij andere ziektebeelden. Omgekeerd leidt een verhoogd urinezuur gehalte slechts in een beperkt aantal patiënten tot jichtklachten.

Patiënten met jicht hebben last van pijnlijke gewrichten, meestal in de grote teen, soms in de middenvoet, enkel, knie of pols. Wanneer de ontsteking opkomt, wordt het gewricht dik, rood en warm. Vaak wordt een aanval uitgelokt door een eiwitrijk dieet of door gebruik van alcohol. De test wordt ook aangevraagd om te controleren of de concentratie urinezuur niet te sterk toeneemt vanwege een (te) snelle afbraak van kankercellen als een patiënt behandeld wordt met chemotherapie of bestraling.

De test kan ook worden aangevraagd als een patiënt slecht werkende nieren heeft.

Wat betekent de uitslag?
Bij gezonde mannen varieert de hoeveelheid urinezuur in bloed van 0,20 – 0,42 mmol/l en bij gezonde vrouwen vrouwen tussen 0,12 – 0,34 mmol/l.

Verhoogd: 
Een verhoogde concentratie urinezuur betekent dat het lichaam de afbraak van cellen en celmaterialen niet goed kan verwerken. Ophoping van urinezuur kan jicht (gewrichtsontsteking) en niersteenvorming veroorzaken in een klein percentage van de patiënten. Bij een verhoogde hoeveelheid urinezuur is aanvullend onderzoek nodig om de oorzaak hiervan op te sporen (erfelijke stofwisselingsziekte, psoriasis, slechte nierfunctie, leukemie, chemotherapie of bestraling).

Verlaagd: 
Lage concentraties urinezuur worden veel minder vaak gezien en geven zelden aanleiding tot zorg. Het kan samenhangen met bepaalde lever- of nierziekten, blootstelling aan toxische stoffen en zeer zelden met een erfelijke stofwisselingsziekte. Voor het aantonen van deze aandoeningen zijn andere testen nodig en is de urinezuurtest niet geschikt.

Creatinine (nierfunctie) 
Creatinine is een afbraakproduct van creatinefosfaat in het spierweefsel. Het wordt door ons lichaam in een vrij constante hoeveelheid geproduceerd, afhankelijk van de aanwezige hoeveelheid spiermassa. Creatinine wordt volledig door de nieren uit het bloed gefiltreerd en uitgescheiden in de urine. Hierdoor ontstaat een evenwichtsspiegel in ons bloed. Deze evenwichtspiegel is het resultaat van de productiesnelheid in de spieren en de uitscheiding door de nieren. De creatinineconcentratie in het bloed en de uitscheiding van creatinine in de urine vormen samen een maat voor het filtratievermogen van onze nieren. Dit is tevens de maat voor de hoeveelheid functionerend nierweefsel in zijn geheel.

Mannen hebben meestal een hogere concentratie creatinine in hun bloed dan vrouwen. Dat komt omdat zij meer skeletspieren hebben. Doorgaans hebben gespierde mensen een hogere creatinineconcentratie dan minder gespierde mensen. Het normale concentratieniveau ligt meestal tussen de 60 en 120 micromol/liter. Bij een verminderde nierfunctie stijgt het creatinine in ons bloed een klein beetje omdat het aanbod gelijk blijft, terwijl de uitscheiding afneemt.

Onder de Creatinine waarde vindt u ook de GFR (MDRD)
De MDRD-formule voor een schatting van de GFR bij iedere uitslag van een serumkreatinine bij volwassenen vanaf 18 jaar. Op het rapport komt te staan GFR (MDRD) is …ml/min/1,73m2. Het serumkreatinine geeft slechts beperkte informatie over de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR). Daarom wordt vaak een schatting gemaakt van de kreatinineklaring met behulp van de formule van Cockroft en Gault. Deze formule maakt gebruik van leeftijd, geslacht, gewicht en serumkreatinine. De recent ontwikkelde 4-punts MDRD-formule schat de werkelijke GFR. De formule, die is gebaseerd op data van de Modification of Diet in Renal Disease Study, maakt ook gebruik van leeftijd, geslacht en serumkreatinine, maar niet van het gewicht. De nierstichting in Nederland, Engeland en Amerika bevelen de MDRD-formule aan om vroegtijdig nierfunctiestoornissen op te sporen.

De formule ziet er als volgt uit: GFR (MDRD) (ml/min/1,73 m2) = 186 X ( serumkreatinine (umol/l) / 88,4)-1,154 X leeftijd (in jaren)–0,203 X 0,742 (indien vrouw). Bent u van het negroïde ras dan moet u zelf de geschatte GFR vermenigvuldigen met 1,21. 

De in onze land gehanteerde referentiewaarden zijn:

                            Mannen                                          Vrouwen

 GFR (MDRD)|    >90 ml/min/1,73 m2    >80 ml/min/1,73 m2

Bij een GFR

Voor wie niet?
De MDRD-formule is niet gekalibreerd voor:

  • mensen jonger dan 18 jaar
  • mensen met een sterk afwijkend lichaamsoppervlak
  • etnische groeperingen anders dan het blanke of negroïde ras
  • patiënten met spierziekten, paraplegie of quadriplegie
  • patiënten met acute nierinsufficiëntie
  • ondervoede mensen
  • mensen met een vegetarisch dieet
  • zwangeren

IJzer

Normaal:
Bij gezonde personen is de gemiddelde ijzerserumwaarde ongeveer 20 µmol/l 

Verhoogd:
Serumijzer is dan (veel) hoger dan 30 µmol/l. In dat geval kan er sprake zijn van ijzerstapeling, een ziekte waarbij het lichaam constant te veel ijzer opneemt uit het voedsel in de darm omdat de darmcellen 'denken' dat het lichaam te weinig ijzer heeft. Verhoging kan ook voorkomen bij patiënten die net begonnen zijn met het slikken van ijzertabletten.

Verlaagd:
Dit komt veel voor. Bij de menstruatie kunnen vrouwen bijvoorbeeld "te veel" bloed verliezen waardoor ijzergebrek ontstaat, en dat kan leiden tot bloedarmoede (anemie). Deze vorm van bloedarmoede heet ijzergebreksanemie.

Urinestatus
Een urineanalyse bestaat uit een aantal tests waarbij de urine wordt onderzocht op onder meer de aanwezigheid van cellen, bacteriën, eiwit en glucose. De nieren spelen een cruciale rol bij de samenstelling van urine. Ze filteren afvalproducten uit het bloed en zorgen ervoor dat eiwitten, zouten en andere bruikbare stoffen voor het lichaam behouden blijven. Afvalproducten en onbruikbare stoffen komen vanuit de nieren in de blaas terecht en verlaten via de urinebuis het lichaam. 

Veel aandoeningen kunnen in een vroeg stadium worden aangetoond door urineonderzoek, omdat ze zich verraden door stoffen in de urine die er niet in thuis horen. Bijvoorbeeld glucose, eiwit, bilirubine, rode bloedcellen, witte bloedcellen, kristallen en bacteriën. 

Als uw uitslag negatief is, “resultaat  neg” betekent dat deze stoffen niet in uw urine aangetroffen zijn en de uitslag dus goed is.

Deze stoffen kunnen in de urine terechtkomen omdat de nieren niet goed functioneren, maar ook omdat ze in het bloed (verhoogd) aanwezig zijn. Aantonen van bacteriën in urine duidt op een infectie.

De analyse van urine wordt ook gebruikt om nierziekten, urinewegproblemen of stofwisselingsziekten op te sporen en/of vast te stellen. Vaak worden afwijkingen in de urine gevonden (bijvoorbeeld de aanwezigheid van eiwit of glucose) voordat dat de patiënt klachten heeft.

Als in de urine stoffen worden aangetoond die ongewoon zijn, biedt de soort stof die is aangetoond en hoeveelheid ervan een aanwijzing voor de achterliggende aandoening en de ernst ervan. Bacteriën wijzen bijvoorbeeld op een infectie. Een afwijkende urineanalyse is meestal aanleiding voor aanvullend onderzoek om de aard en ernst van de onderliggende ziekte vast te stellen. Meestal wordt eerst het advies gegeven om gedurende een aantal weken goed te drinken en dan nogmaals een test te doen.

De testuitslagen van de urinestatus worden in ons laboratorium doormiddel van een eenvoudige kleurreactie colorimetrisch bepaald. Deze bepalingen zijn semi kwantitatief en geven slechts een indicatie van het onderzochte. De aanwezigheid van o.a, bloedcellen (erythrocyten, leukocyten), kristallen en geneesmiddelen beïnvloeden deze testen en kunnen vals positieve en vals negatieve uitslagen opleveren. 

Soortelijk gewicht
Normale urine heeft een soortelijk gewicht (Sg) van ongeveer 1010. Is het Sg erg laag dan is de urine sterk verdund (zuiver water heeft 1000), is het sterk verhoogd dan is de urine sterk geconcentreerd en er kans is op uitdroging.
Uitslag is goed als hij tussen de 1.000 en de 1.030 ligt.

pH Zuurgraad
De zuurgraad van de urine moet niet lager zijn dan 4,5, een lagere pH duidt op teveel afvalstoffen Voor een goede beoordeling moet bij iedere toiletgang de urine pH gemeten worden, er kan dan een goed overzicht worden gemaakt van de pH waarde in de loop van de dag en liefst gedurende een week. De invloed van voeding en activiteiten op de zuurgraad kan dan beter worden beoordeeld. Wanneer hieruit blijkt dat de pH te laag blijft is het raadzaam om te onderzoeken wat de oorzaak is.
Uitslag is goed als hij tussen de 5 en de 7 ligt.

Leucocyten
Leukocyten zijn witte bloedcellen, deze horen normaal gesproken niet in urine gevonden te worden. Als er wel witte bloedcellen in de urine zitten, kan dat duiden op een blaasontsteking of urineweginfectie.

Bilirubine
In normale gezonde urine dient er nooit bilirubine aanwezig te zijn. Bilirubine (galpigment) is vooral afkomstig van de afbraak van rode bloedcellen.
Uitslag is goed indien negatief, zo niet dient verder onderzoek plaats te vinden.

Urobilinogeen
Urobilinogeen is afkomstig uit de darm waar het ontstaat uit de omzetting van bilirubine door de darmflora. Het komt terug in de bloedbaan en wordt er door de nieren weer uit gefilterd. Er bestaan veel factoren die de concentratie kunnen beïnvloeden zoals: tijd, nierfunctie, pH urine, etc.
Uitslag is goed indien kleiner dan 1.0.

Eiwit screening
Er is altijd een heel kleine hoeveelheid eiwit in de urine aanwezig. Verhoogde hoeveelheid eiwit in de urine kan wijzen op de nierontsteking, maar ook op de nierbeschadiging door een hoge bloeddruk, diabetes of door een chronische infectie. eiwit negatief mg/dl Uitslag is goed indien negatief.

Ketonen- Aceton
Ketonen zijn een brandstof voor de hersenen. In normale omstandigheden wordt glucose gebruikt als brandstof voor de hersenen, maar indien er onvoldoende glucose beschikbaar is, dan worden ketonen gebruikt als energiebron. Mogelijke oorzaken voor te veel ketonen in urine zijn; nieuw ontstane of een ontregelde suikerziekte, na langdurig vasten, slecht werkzame bijnier, of zeldzame erfelijke stofwisselingsziekten.

De bepaling van ketonen in urine kan worden aangevraagd om de oorzaak van een zuur-basestoornis uit te zoeken. In de urine komen verschillende ketonen voor zoals aceton en acetoacetaat. Het zijn afbraakproducten uit de vetstofwisseling.
Uitslag is goed indien negatief.

Nitriet
Nitriet is een stof die ontstaat bij het omzetten van nitraat. In de urine hoort normaal gesproken weinig nitriet voor te komen. Als het wel in de urine wordt gevonden kan dit een signaal zijn dat er bacteriën in de urine zitten die deze omzetting mogelijk maken. Nitriet in de urine kan dus een signaal zijn dat er sprake is van een blaasontsteking.
Uitslag is goed indien negatief.

Glucose screening
Normaliter hoort er geen suiker (glucose) in de urine te zitten. Alleen bij hoge glucosewaardes in het bloed (passend bij een diabetes mellitus) of bij beschadiging van de nier vindt men suiker in de urine.
Uitslag is goed als deze onder de 14 ligt of negatief is.

Erytrocyten/vrij hemoglobine
Rode bloedcellen in de urine, deze worden aangetroffen bij onder andere een nierontsteking of een bloeding in de urinewegen. Uitslag is goed indien negatief.

Urinesediment (flowcytometrisch)
Bij een urinesediment wordt er gekeken naar niet oplosbare stoffen in de urine. Stoffen die in de urine terug te vinden zijn worden vaak via de nieren uitgescheiden uit het bloed. Echter er kunnen bijvoorbeeld ook bacteriën in de blaas terechtkomen, dan worden er bacteriën of stofwisselingsproducten van de bacteriën aangetoond in de urine. Bacteriën kunnen ook door de verzending bij warm weer ontstaan, of door een niet goed schoongemaakt urinepotje.

  • Erythrocyten zijn goed als uitslag kleiner dan 50.0 is
  • Leukocyten zijn goed als uitslag kleiner dan 20.0 is
  • Plaveiselepitheelcellen zijn goed als uitslag kleiner dan 150.0 is
  • Ronde epitheelcellen zijn goed als uitslag kleiner dan 3.0 is
  • Granula cilinders zijn goed als uitslag kleiner dan 0.5 is
  • Hyaliet cilinders zijn goed als uitslag kleiner dan 1.7 is 
  • Bacteriën* zijn goed als uitslag kleiner dan 100 is
  • Gisten zijn goed als uitslag kleiner dan 0.0 is
  • Kristallen zijn goed als uitslag negatief is als de uitslag positief is wordt gekeken welke kristallen er in zitten bijvoorbeeld:    
         Calciumoxalaat. In nierstenen vormt calciumoxalaat de hoofdcomponent. Bij de vergiftiging met ethaan-1,2-diol wordt de stof
         omgezet in oxaalzuur, waarna de vorming van de onoplosbare cacliumoxalaat-kristallen voor de uiteindelijke
         vergiftigingsverschijnselen verantwoordelijk zijn. Om ervoor te zorgen dat iemand in de toekomst minder kans maakt op
         problemen met nierstenen dan kan een combinatie van levensstijl veranderingen en medicijnen de beste oplossing zijn.

De volgende zijn allemaal belangrijke stappen bij de preventie van nierstenen:

  • Drink gedurende de hele dag door genoeg water – Voor mensen die een voorgeschiedenis van nierstenen hebben is het een
         goed idee om minstens 2,5 liter urine per dag te produceren. Een arts kan een patiënt soms vragen of ze de urineproductie
         gedurende de hele dag kunnen meten. Dit wordt gedaan om ervoor te zorgen dat de patiënt genoeg water drinkt. Wanneer het
         buiten warmer is of wanneer de persoon regelmatig veel zweet dan kan het mogelijk zijn dat je nog meer water moet drinken
         om maar genoeg urine te produceren. Wanneer de urine licht en helder is dan kun je er vanuit gaan dat je genoeg water drinkt.
  • Eet minder oxalaatrijke voedingsmiddelen – Als de patiënt zelf vaak last heeft van calciumoxalaat stenen of een
         familiegeschiedenis heeft dan is het een goed idee om voedingsmiddelen rijk aan oxalaten zoveel mogelijk te vermijden.
         Bepaalde producten met veel oxalaten zijn rabarber, bieten, okra, spinazie, snijbiet, zoete aardappelen, noten, thee, chocolade en
         verschillende sojaproducten.
  • Kies een dieet met weinig zout en dierlijke eiwitten – Verminder de hoeveelheid zout die je in je dagelijkse dieet binnenkrijgt en
         kies voor niet-dierlijke eiwitbronnen, zoals peulvruchten.
  • Eet calciumrijke voedingsmiddelen, maar pas op met calcium supplementen – Calcium in de voeding heeft geen direct effect op
         het risico op nierstenen. Tenzij een arts iets anders adviseert is het belangrijk om calciumrijke voedingsmiddelen te blijven eten.
         Het is wel een goed idee om het even met de arts te overleggen voordat je begint met calciumsupplementen, omdat deze zijn
         gekoppeld aan een verhoogd risico op nierstenen. Je kunt het risico met calciumsupplementen verminderen door deze
         supplementen bij een maaltijd te nemen.

* Een hoog aantal bacteriën kan het resultaat van een niet goed schoongemaakt potje.

U kunt het onderzoek nog eens herhalen met een steriel potje van de apotheek of het over een paar weken bij uw huisarts nogmaals laten doen ter controle.

De samenstelling van de verkregen urine heeft effect op de veranderingen die tijdens opslag plaatsvinden. Een voorbeeld hiervan is de stijging van de pH wanneer bacteriën aanwezig zijn. Ook kan de vorming of vermeerdering van kristallen worden verzaakt door een te hoge temperatuur.

Ferritine 
Ferritine is een eiwit dat vooral in de lever en in het beenmerg aanwezig is en dat wordt gebruikt om ijzer op te slaan. Een kleine hoeveelheid ferritine zit echter ook in het bloed. De hoeveelheid ferritine in bloed is een maat voor de hoeveelheid ferritine (en dus de hoeveelheid ijzer) in de lever en het beenmerg. IJzer is nodig voor de aanmaak van rode bloedcellen (hemoglobine) in het beenmerg. Als het lichaam te weinig ijzer heeft, zal eerst de reservevoorraad in de vorm van ferritine opgemaakt worden. Pas als er bijna geen ferritine meer is, maakt het lichaam te weinig rode bloedcellen aan en is er sprake van bloedarmoede. Bij teveel ijzer in het lichaam is de hoeveelheid ferritine in de weefsels en het bloed te groot en ontstaat een aandoening die men ijzerstapelingsziekte (hemochromatose) noemt. 

Transferrine 
Een gebrek aan ijzer kan er de oorzaak van zijn dat er te weinig hemoglobine (het zuurstofbindende eiwit in de rode bloedcellen) in het bloed wordt gevormd. Een te lage hoeveelheid hemoglobine in het bloed heet bloedarmoede of "anemie". De rode bloedlichaampjes zijn dan meestal kleiner en minder goed gevuld met hemoglobine dan normaal. Op basis van een serumijzer- of transferrine-test kan worden vastgesteld of verder onderzoek of behandeling van ijzertekort nodig is. 

Bij ijzerstapeling (hemochromatose) is er juist een overschot aan ijzer in het lichaam. Als de arts vermoedt dat dit het geval is, of wanneer deze aandoening in de familie voorkomt, wordt vaak een transferrine-test (alsmede ook de ijzer- en ferrintinetest) aangevraagd om te zien of verder onderzoek noodzakelijk is. 

Verhoogd:
Een verhoogde TIJBC of transferrine zou kunnen passen bij ijzergebrek. Maar ook bij zwangerschap en bij het gebruik van de (anticonceptie)pil kan de TIJBC verhoogd zijn. 

Verlaagd:
Een verlaagde TIJBC of transferrine zou kunnen passen bij een overschot aan ijzer in het lichaam, zoals bijvoorbeeld bij hemochromatose. Ook bepaalde (erfelijke) vormen van bloedarmoede kunnen gepaard gaan met ijzerophoping. Een verlaagd TIJBC of transferrine kan ook wijzen op eiwitarme voeding of het minder goed functioneren van de lever.

Verhoogd ferritine bij normale transferrine saturatie
Dit duidt op een ontstekingsreactie, chronische ontstekingsprocessen, ijzerstofwisselingsproblematiek , leverafwijkingen of nierproblemen.

Cortisol
De cortisolwaarden in bloed variëren met het tijdstip van de dag.

Voor het interpreteren van uw uitslag dient u dus het tijdstip van uw bloedafname in acht te nemen voor het lezen van de uitslag. 

  • Uw uitslag is goed als hij 's morgens afgenomen en tussen de 171 - 497 nmol/l ligt
  • Uw uitslag is goed als cortisol 's middags (vanaf 16.00 uur)  is afgenomen e en tussen de 75 - 287 nmol/l

Tijdens de zwangerschap, bij orale conceptiva en bij oestrogeentherapie is de Cortisolconcentratie in serum verhoogd.

Het cortisolgehalte in bloed is 's ochtends vroeg direct na het ontwaken het hoogst en 's avonds laag. Bij mensen die werken in onregelmatige diensten en ook ‘s nachts is het cortisolpatroon vaak ontregeld.

Magnesium 
De test meet de hoeveelheid magnesium (Mg) in het bloed. Normaal gesproken is slechts een klein gedeelte (ongeveer 1%) van alle magnesium in het lichaam aanwezig in het bloed. Magnesium is een mineraal dat aanwezig is in iedere cel van het lichaam. Het is onmisbaar voor de energieproductie, de werking van spieren en zenuwen en voor het behoud van de stevigheid van botten. Ongeveer de helft van de magnesiumvoorraad in het lichaam bevindt zich (in combinatie met calcium en fosfaat) in het bot. Voeding is de bron van magnesium. Het is aanwezig in vele voedingsstoffen, met name in groene bladgroenten zoals spinazie. De hoeveelheid magnesium in bloed, cellen en bot wordt door het lichaam constant gehouden. De regulatie gebeurt door aanpassing van opname (via de darmen) en uitscheiding (met de urine, via de nieren).

Verlaagd:

  • Een lage concentratie magnesium (hypomagnesiëmie) kan het gevolg zijn van:
  • onvoldoende inname van magnesium via de voeding, vooral bij ouderen, mensen met ondervoeding en bij alcoholmisbruik
  • onvoldoende opname van magnesium via de darmen bijvoorbeeld als gevolg van de ziekte van Crohn (ontstekingen in de wand
         van de dunne darm)
  • onvoldoende opname van magnesium via de darmen t.g.v. het gebruik van maagzuurremmers (kleine categorie patiënten)
  • te hoge uitscheiding van magnesium via de nieren te hoge of te lage hoeveelheden glucose (suiker) in het bloed
         (ongecontroleerde diabetes)
  • verminderde activiteit van de bijschildklier (hypoparathyreoïdie)
  • langdurig gebruik van plaspillen (diuretica)
  • langdurige diarree
  • na een chirurgische ingreep
  • bij ernstige brandwonden
  • bij zwangerschapsvergiftiging

Verhoogd:
Een verhoogde concentratie magnesium is zelden aan de voeding te wijten. Meestal is een verhoogd magnesium het resultaat van problemen bij uitscheiding of van kunstmatige toediening. Een verhoogd magnesium kan worden gevonden bij:

  • nierfalen
  • overactieve bijschildklier (hyperparathyreoïdie)
  • slecht werkende schildklier
  • uitdroging
  • verzuring (te lage pH) van het bloed bij diabetes (diabetische acidose)
  • ziekte van Addison
  • gebruik van magnesium bevattende laxeermiddelen

Beschikbare consulten:
-Telefonisch consult HelloDoc

Place comment